Terug naar overzicht

Van premievrijstelling naar geen vrijstelling

Met de invoering van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) is de Pensioenwet aangepast. Bestaande
pensioenovereenkomsten moeten uiterlijk 1 januari 2028 voldoen aan de Wtp-bepalingen. In artikel
220ha Pensioenwet en artikel 38c Wet op de loonbelasting 1964 is overgangsrecht opgenomen
over premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid (PVI) van de pensioenregeling bij een verzekeraar.
Door het overgangsrecht kan in bepaalde situaties premievrije voortzetting onder het karakter
van de oude regeling gecontinueerd worden.

Premievrije voorzetting van de bestaande pensioenregeling
is alleen mogelijk als de werkgever nog niet is overgestapt op een Wtp-regeling op
het moment dat de wachttijd van 104 weken doorlopen is. Het overgangsrecht geldt dus niet als
tijdens de wachttijd een overstap naar de Wtp-regeling plaatsvindt. Dan moet de nieuwe regeling
gevolgd worden. Dit kan echter een probleem opleveren als het inlooprisico vervolgens niet gedekt
wordt.

De meeste pensioenuitvoerders hanteren namelijk het uitlooprisico zoals is voorgeschreven
in het Van Leeuwen Convenant. Hoe verhoudt het wettelijk overgangsrecht zich tot dit in- en uitlooprisico? Wat zijn de gevolgen voor de werkgever, de arbeidsongeschikte werknemer en de pensioenuitvoerder als de werkgever overstapt naar een Wtp-regeling? In deze bijdrage gaan we in op
deze specifieke situatie die zich afspeelt bij verzekerde pensioenregelingen, waaronder ook premieregelingen die zijn ondergebracht bij een PPI.

Lees hier het volledige artikel.